Darkness is merely the absence of light – Marianne Williamson

Ik ben op een treinstation. Welke, dat is me niet helemaal duidelijk. Ik ben net al m’n vrienden kwijtgeraakt. We waren met een hele groep en er was iets gaande dat chaos creëerde. Het resultaat was dat ze er in groepjes vandoor waren gegaan. Ik wilde met m’n echtgenoot meelopen, maar ik werd afgeleid en ineens was ik alleen, zonder een idee te hebben waar iedereen heen was gegaan.
Denk, denk, wat kan ik doen. Overal was er drukte, ik kon er bijna niet meer normaal door nadenken. Naar welk perron zouden ze zijn gegaan? Denk, denk. Shit, ik heb m’n telefoon niet bij me, of wel? Ik kijk in m’n rugzak en realiseer me dat ik die wel bij me heb. Gelukkig… Nu kan ik opzoeken op welk perron ze waarschijnlijk zijn. Maar o nee, wacht even, ik kan hem ook gewoon even bellen. Als ie z’n geluid maar aan heeft staan… Ik ga op een bankje zitten met m’n telefoon in m’n hand. Het is een picknicktafel. Ineens zit er een man naast me, een vaag figuur met dik, donker haar van een jaar of vijfentwintig. Hij leunt steeds dichter tegen me aan, alsof we elkaar kennen, maar dat is echt niet zo! Zijn energie is agressief, ik word er naar van. Ik protesteer, maar dat maakt het alleen maar erger: hij leunt nog harder tegen me aan. Het voelt beangstigend, maar ik kan zo gauw niet uit het bankje vandaan komen. Op dat moment zie ik tien meter verderop iemand lopen van de spoorwegen en ik roep: ‘Help, ik word lastiggevallen!’ Maar het is een vrouw, kort van stuk en ik denk nog bij mezelf: ja, maar wat kan die er eigenlijk aan doen? Dat wordt niks natuurlijk…
Het zal minder dan een minuut later zijn geweest, ik mis daar een stukje van de droom. Ik zit nu weer op een bankje, nu op een perron, maar bij andere mensen die er betrouwbaar uitzien. Ik hoop dat ik daar niet lastig gevallen word… Ik pak m’n telefoon weer, want ik wil nu echt gaan bellen! Ik heb gelukkig een leesbril bij me, want anders zou ik het helemaal niet kunnen zien. Ik kijk en zoek, maar ik kan het bel-icoontje nergens meer vinden. Die hoort op het startscherm te staan, maar ik kan ‘m gewoon niet vinden…. Ook in een andere vensters zie ik hem niet. Een beetje wanhopig deel ik deze bevinding met een meisje dat daar zit en ze staat op. O, gelukkig, ze wil me helpen. Ze vraagt om m’n telefoon en ik geef die. Ze geeft mij de hare, misschien dat dat helpt. Het is een grijs ding, maar huh, dat is geen telefoon, het is een Nintendo. Wat moet ik daar nou mee?! Terwijl ik die aanpak, zie ik dat ze snel mijn telefoon in de kontzak van d’r broek doet. Ik protesteer en probeer ‘m eruit te vissen, maar hij zit te diep.
Intussen vinden er andere dingen plaats op het perron,waardoor bellen even geen prioriteit meer heeft. Een aantal mensen is (uit het niets?) agressief geworden en ze vallen zomaar andere mensen aan. Iemand heeft een stok met een ijzeren ketting eraan en zwaait die rond, daarmee willekeurig mensen rakend. Meer mensen worden nu aangestoken door agressie, dat gaat heel snel. Ik zit inmiddels weer op een ander bankje, nu alleen, en zie dit allemaal gebeuren… Ik zit op enige afstand van de hele scene en het valt me op hoe mooi en schoon het er is. Grote, lichte, marmeren tegels op de grond, overal helderwit licht en alles ziet er smetteloos uit. De plafonds zijn heel hoog en de ruimte voelt groots aan. Het contrast tussen het lichte, open karakter van de ruimte en wat ik allemaal zie gebeuren is enorm groot en het geheel komt onrealistisch over. Maar het lijkt veel echter dan een droom, het lijkt zo echt, 99% echt en die ene procent twijfel lijkt eigenlijk ook echt. Maar het is tegelijk zo onwerkelijk. Toch ben ik er vrijwel zeker van overtuigd dat het echt gebeurt, maar ik wil niet dat dit echt is! Ik ga op het bankje staan, zodat ik beter zicht heb op alles. Het is vreselijk wat ik allemaal zie gebeuren… ‘Laat dit alsjeblieft een droom zijn!’, schreeuw ik wanhopig uit.

De agressie zet zich voort. Er is een klein, wit, fluffy hondje dat aan komt rennen en me aanvalt, ook agressief geworden. Ik kan het niet geloven… Ik pak het beestje op en knuffel het. Dat helpt, want het wordt weer rustig. Ik breng ‘m terug naar de eigenaar en zeg: ‘Dit lieve hondje moet blijven LEVEN!’. Onderwijl word ik van achteren aangevallen door een ketting die in het rond vliegt. Ik weet die af te pakken van diegene en ga nu zelf de strijd aan met anderen. Ineens heb ik in één hand een ketting met stok en in de andere een stok met ketting, waarmee ik zelf nu ook rondzwaai, in eerste instantie om mezelf te verdedigen. Maar ik kan er helemaal niet goed mee omgaan en dat is ook niet wat ik wil!
Het lukt me om iemand die agressief is wakker te krijgen uit de gewelddadige staat en voor ik het weet is er een groepje mensen dat alles doorziet en we maken razendsnel een plan om de vrede terug te laten keren: we vermommen ons als schoonmakers, zodat we geen bedreiging lijken te zijn. We zijn plots helemaal in het wit gekleed, een witte overall en met een grote witte borstel als masker en over ons hoofd. Zo zouden we het perron over gaan om de boodschap/energie van vrede te verspreiden… Er was de hoop en verwachting dat dat zou gaan lukken.

Toen werd ik wakker. Ik was heel blij dat het toch een droom was geweest! Het was zo heftig en ik herinnerde me alles zo levendig, dat het zo echt leek en ook de details, dat ik besloot de droom op te schrijven. Ik bedacht me dat ik net voordat ik ging slapen wat had gelezen uit het boek The Shadow Effect. Het was in het gedeelte waarin Marianne Williamson aan het woord is en het ging over licht en duisternis. Een stukje van wat ik gelezen had:
‘We know there is good in the world, but we know that there is something else as well. And we are living at a time when a contest between the two is both intense and intensifying. Whatever it is that leads human beings to hate, to destroy, and to kill has taken on a collective force like never before, as technology and globalization now give it the capacity to not just strike, but to strike us all, together, as one. Never has there been such an urgent need to dismantle this force, whatever it is, that is so contemptuous of love and intent on destroying us all. This is not just a force that seeks to inconvenience us. It is a force that wishes to see us dead.
Yet this force is in fact an antiforce. It does not so much do anything, as it gets us to do its biddings. It is a place where we have forgotten who we are, and thus act as we are not. It is a darkness that, like all darkness, is not an actual presence, but is rather the absence of light. It is a black hole in psychic space that exists when light is unseen for even a moment. And the only true light is love.
The problem of what to do with this darkness – called by many names but here termed the “shadow” – is a question that has plagued humanity since its early beginnings.’