
(Met autobiografische elementen)
‘Ik durf niet meer naar buiten.’ Hij zegt het met een verwrongen gezicht. ‘Alleen al bij de gedachte aan de buitenwereld word ik zo bang dat ik zelfs niet eens meer even een klein boodschapje kan doen. Het begon klein, een jaartje geleden ongeveer. Dan zag ik bijvoorbeeld iemand lachen en dan dacht ik dat het over mij ging. Eerst trok ik me daar weinig van aan, dat heeft iedereen wel eens, toch? Maar geleidelijk aan kwamen er meer van die momenten. Als er iemand boos keek op m’n werk dacht ik dat diegene kwaad was op mij. En als er twee collega’s aan de andere kant van de kantine zaten te praten en er eentje mijn kant op keek, dan moest het gesprek wel over mij gaan. Maar ook toen dacht ik nog: joh, stel je niet zo aan en kon ik het nog een beetje relativeren.’
Hij zucht even diep en vertelt verder: ‘Langzaamaan werd het erger. Steeds meer mensen op straat leken over mij te praten. Ik wist niet waarom ze dat zouden doen, maar toch was het zo. Ook in het OV namen de incidentjes toe. Alle gezichten die ik zag in de trein, probeerde ik meer en meer te interpreteren, alsof er een verbinding was tussen mij en al die mensen. En het was alsof zij bepaalden hoe ik me moest voelen. Ja, hoe iemand keek, zo moest ik me dan voelen. En dan keek ik van de een naar de ander en ik zocht mijn houvast steeds meer bij anderen, alsof ik zelf geen identiteit meer had. Eerst was dat ook nog weleens positief, dat ik toegelachen werd, en dan was de wereld om me heen ook gewoon prettig of normaal. Maar na een maandje ofzo werd alles steeds negatiever.’
Hij kijkt me indringend aan en zegt: ‘Ik begreep er niks van, wat gebeurde er toch met me? Er met iemand over praten deed ik niet. Niet alleen omdat ik het niet kon uitleggen, maar ik schaamde me voor de gekte waarin ik was beland. En ik dacht ook dat er iets gebeurde dat anderen toch niet konden zien, niet doorhadden.’ Hij drinkt wat koffie en neemt een ontspannender houding aan. ‘Ja, ik dacht dat ik iets had ontdekt, een andere manier van zijn. Een dubbele laag in de realiteit ofzo.’ Een flauw lachje verschijnt op zijn gezicht. ‘En iedereen verkeerde daarin, alle mensen, maar ik leek de enige te zijn die het zag. En alsof het nog niet erg genoeg was, kwam er ook een andere vreemde toestand bij. Ik ging niet alleen gezichten interpreteren, maar ook de bewegingen en handelingen van anderen. En het sloeg allemaal op mij.’ Ik zie afschuw op zijn gezicht. ‘Het werd steeds gekker, maar ik kon het niet stoppen.’ Hij denkt even na. ‘Hoe kan ik dit duidelijk uitleggen?’
We besluiten een korte pauze te nemen, zodat hij zich even kan beraden en hij wil ook even buiten gaan roken. Als hij terugkomt is hij vastberaden om de rest ook te vertellen. ‘Toen die bewegingen erbij kwamen kijken was ik al aardig radeloos, maar zelfs daar bleef het niet bij. Ik weet niet meer precies wanneer het volgende ding begon, het leek alsof ik er ineens middenin zat. Opeens werden mijn éigen bewegingen door anderen bepaald. Alsof ik bestuurd werd en niets dat ik deed meer zelf bepaalde. Ja, bij alles wat ik deed leek het alsof iemand anders mij dat liet doen. Ik werd er helemaal gestoord van, maar ik ging wel nog steeds gewoon naar m’n werk en in het OV. Maar onlangs heb ik me ziek gemeld omdat het te overheersend werd en ik zelfs mijn werk niet meer kon doen.’

‘Daarna zat ik thuis en ik bleef maar nadenken over wat er aan de hand was, maar ik snapte er niks van. Thuis had ik er ook weleens last van, maar daar waren geen anderen bij, dus dan deed ik het zelf, dat kon niet anders. Alsof ik mezelf bestuurde van buitenaf. Dan wilde ik bijvoorbeeld een kopje oppakken, maar dan sloeg die twijfel toe of ik het wel echt wilde doen en dan durfde ik het eigenlijk niet meer. In die verwarring greep ik er een keer naast en ik heb ook weleens anderhalf uur lang stokstijf op de bank gezeten omdat ik niet meer kon bepalen of ik nou wel of niet op wilde staan. Ik vond dat zo belachelijk, maar ik kon er niets aan doen.’
Ten einde raad kijkt hij me aan: ‘Is dit nog te volgen? Het is echt waanzinnig, of niet?’ Hij lacht even wrang. ‘Als dit zo doorgaat voel ik me nooit meer veilig, zelfs thuis niet.’ Vragend kijkt hij me aan: ‘Wat moet ik nou doen? Is hier een therapie voor, of medicatie misschien?’
Na afloop van dit eerste gesprek stel ik het rapport op.
Voorgeschiedenis en biografie:
Patiënt is een 40-jarige man, afkomstig uit een gezin met twee kinderen.
Is alleenstaand en woont al zijn hele leven in dezelfde stad. Is erg op zichzelf. Moeder is vijf jaar geleden overleden, vader niet in beeld. Heeft een twee jaar jongere broer die in Frankrijk woont waar hij slecht contact mee heeft.
Tot voor kort werkzaam in een administratieve functie bij een groot bedrijf. Heeft zich onlangs ziekgemeld vanwege psychosociale problemen. Geen geschiedenis van drugsmisbruik. Sedert medio vorig jaar recidiverende periodes met randpsychotische episoden, voor die tijd geen bijzonderheden op psychisch vlak.
Psychiatrisch onderzoek:
Bij het eerste gesprek zag ik een op zich goed verzorgde man. Bij aanvang licht angstig, maar deed uiteindelijk vlot zijn verhaal. Het bewustzijn was helder, de oriëntatie ongestoord. Het denken verliep verhoogd associatief. Inhoudelijk waren er betrekkingsideeën, achterdocht en bizarre ideeën. Geen luxerende factoren. De intelligentie werd geschat op hooggemiddeld. Qua waarnemen waren er milde auditieve en visuele hallucinaties. De stemming was somber.
Het affect moduleerde. Geen suïcidale gedachten.
Biofysisch onderzoek:
Urineonderzoek op drugs was negatief.
Somatiek:
Algemeen lichamelijk onderzoek. LAB: een licht verhoogde SGOT en SGPT, geen bijzonderheden.
Diagnose volgens DSM III R:
As 1: Schizofreniforme stoornis – Paranoïde wanen
As II: Uitgestelde diagnose
As III: Geen
As IV: Problemen in primaire steungroep en sociale omgeving. Dreigende werkproblemen.
As V : GAF 50
Verdere behandeling/begeleiding:
Het beleid is gericht op decompensatieherstel, het verwerven van ziektebesef en psycho-educatie, voor nu ambulant. Ik heb uitgelegd wat rand-psychotische verschijnselen zijn en dat hierbij het voorschrijven van antipsychotische medicatie noodzakelijk is. Deterioratie acht ik niet uitgesloten. Er zal op korte termijn een CT-scan van de hersenen worden verricht.
Medicatie:
Bij aanvang 2dd 1 mg Orap. Zonodig Akineton.
