
De aanvang
Ik was voor nog onbepaalde tijd op een eerste missie naar de aarde gestuurd.
Het doel was om de vroege mens vooruit te helpen. Gezien het tempo waarin de mensheid in de huidige tijdslijn geëvolueerd was, zou ze nooit op tijd ver genoeg ontwikkeld zijn voor de galactische oorlog die rond 2150 zou beginnen en het was van cruciaal belang dat dat wel zo zou zijn. De mens waar ik heen gestuurd werd was nog behaard en liep krom, gebruikte stokken en stenen en had nog geen vuur ontdekt. Ze leefden groepsgewijs in grotten, maar waren niet honkvast. Als de angst voor één van de vele aanwezige gevaren groot genoeg werd of als ze dachten dat er elders meer natuurlijke hulpbronnen te vinden zouden zijn, trokken ze verder, alles achterlatend, op zoek naar een nieuwe geschikte plek, voor zolang dat dan weer duurde.
Deze periode was ideaal om hulp te bieden, want dit was het tijdperk waarin de prehistorische mens zich op zijn langzaamst ontwikkeld had. Het bleef maar bij de primitieve beginselen en men leek zich daar niet overheen te kunnen tillen.
In dit stadium was de ontwikkeling zelfs voor heel lange tijd in het geheel gestagneerd, want ze vonden het allemaal wel best hoe het was. Blijkbaar was er niet voldoende noodzaak om iets te veranderen of waren ze daar gewoon niet toe bereid of niet toe in staat. Mijn primaire doel was om ze te leren veilige onderkomens te bouwen, zodat ze in een betere positie zouden verkeren om verder te kunnen leren. Er waren er meer zoals ik, ook uit een parallel universum, die naar diverse andere plekken op aarde waren gestuurd met eenzelfde soort opdracht.
Sinds de dag dat ik in de grot verscheen, werd ik aanbeden als een god. Niet verbazingwekkend, want ik dook op in een bundel van licht en ik gaf de eerste tijd zelf ook nog licht. Ik bleek niet zo goed met de aardse omstandigheden om te kunnen gaan als verondersteld was, aangezien ik normaliter in een hogere trillingsfrequentie leefde dan die op aarde. Het acclimatiseren nam wel een tijdje. Ik werd zwak en doffer en ze zagen wel dat het niet goed met me ging. Ze ontfermden zich over me en gaven me een berenvel tegen de kou, ook al had ik dat niet echt nodig, en voedsel. Onszelf voeden met etenswaar deed onze soort al heel lang niet meer, maar dat bleek nu wel zinnig te zijn om tijdelijk op terug te vallen. Bessen en ander fruit kon ik goed verdragen, maar de verschillende kruiden werkten bijna allemaal averechts. Heel soms at ik wat vlees, dat ook iets goeds voor me leek te doen. Onbedoeld was dit verloop een goede basis geworden om hun vertrouwen te winnen: in de loop der tijd werd ik niet meer als een god beschouwd, maar meer als een ander soort; een andere levensvorm die hulpbehoevend was.

Ik begon meer en meer te wennen aan de zware atmosfeer op aarde en werd ook weer sterker. Ik behield mijn doffe glans, meer dan dat kon het op aarde helaas niet worden. Maar ik kwam nu wel in de positie terecht dat ik aan mijn eigenlijke taak kon beginnen. Hiertoe zou ik suggesties doen en soms praktische handreikingen geven, op zo’n manier dat het voor hen leek alsof ze alles zelf hadden bedacht. Dat was belangrijk, omdat ze die basis van zelfverzekerdheid nodig hadden om nog verder vooruit te kunnen komen. Het was nog niet makkelijk, want ze waren erg lui en bovendien nogal ongeduldig. Ik liet ze zien hoe ze van bepaalde takken en riet touw konden maken om stokken mee aan elkaar vast te maken, maar als dat even niet ging zoals ze wilden gooiden ze de hele boel boos in een hoek en keken er niet meer naar om. Het nam meer dan honderd aardse jaren om ze alleen al daartoe aan te zetten. Maar op een dag, nog veel later, zag ik dat mijn inzet zijn vruchten begon af te werpen. Er kwam eenvoudige behuizing en men werd leergieriger. Voor nu zat mijn plicht erop en ik verdween weer uit hun midden, net zo plotseling als ik was verschenen. Weer op de thuisbasis zag ik op de nieuw verwezenlijkte aardse tijdslijn dat onze initiële inmenging daadwerkelijk iets had veranderd. Maar was dit eerste beoogde doel ook zinvol op de lange termijn?
Wordt vervolgd…