
Lente ’96
Een willekeurige middag ergens in april ’96: met een biertje in m’n hand zat ik bij het stadhuis in het heerlijke voorjaarszonnetje. Ik was met iemand in gesprek. Waarschijnlijk ging dat nergens over. Daarentegen zou het net zo goed een heel diepzinnige gedachtewisseling geweest kunnen zijn.
Ja, dat was het natuurlijke beloop van die toevallige ontmoeting op die expliciete dag. Een treffen waarvan ik toen geen flauw vermoeden had tot welke waanzinnige pieken en absurde dalen deze nog zou gaan leiden.
Het bleek dat Doug aan van alles en nog wat zat, maar in gepaste hoeveelheden. Dat doseren dat hij deed had ik nog niet eerder gezien. Uppers, downers, kleine stukjes trip en uiteraard wiet en bier.

En zo kwam het dat ik vanaf die dag van casual gebruik naar dagelijks gebruik ging. Na de vreselijke depressieve periode die ik had gehad, was ik al lang blij dat ik me daarmee weer goed kon voelen.
Hij bezag de wereld al heel lang door een bril van woede, soms zelfs blinde razernij. Daar kan vast wel wijsheid uit voortkomen, maar het is dan wel een eenzijdige visie op het leven. In feite is dat net zo’n val als bij het andere uiterste, die van de hippies waar hij zo’n afkeer van had.

Eind mei ’96
Wat we zagen toen we daar aankwamen was niet te filmen, we geloofden onze ogen niet: de hele boel was platgebrand! Het smeulde zelfs nog. We hoorden ergens een kat jammeren, maar we konden er niet heen, alles was afgezet. En waar waren alle bewoners heen gegaan?
Ik had vijf trippies gehaald voor dertig gulden en had ineens een leuk idee: ik ging Doug een trip sturen. Ja, dat leek me zó hilarisch, dat hij daar in Frankrijk acid had.
Ik stuurde er ook gelijk eentje naar Pim, die nu bij zijn ouders in de Gooische villa verbleef omdat hij uiteindelijk toch z’n studentenkamer was uitgezet.
Zijn reactie op mijn escapades toen hij naar Frankrijk was zou hoe dan ook buitensporig zijn. Maar dat het zó uit de hand zou lopen had ik nou ook weer niet verwacht.
