
Oud en nieuw ’91/’92
Vanuit het niets keek ik plots in twee duivelse ogen, gitzwart en indringend duister, die m’n blik nog langer vast leken te houden. Wat daarop volgde was mijn blinde paniek, veroorzaakt door een onbeschrijfelijke angst.
De housebeats dreunden door m’n hoofd terwijl ik probeerde rationeel te blijven, te analyseren… Wat was hier nou aan de hand? Niets was zoals het hoorde te zijn. Wat kon ik doen? Ik moest iets doen!
En toen zat ik thuis op m’n kamer, compleet in verwarring over of alles wat ik meemaakte waar was of niet. Steeds weer hetzelfde ongeloof, dat als een rode draad door de chaos heen liep. M’n angstige toestand manifesteerde zich op m’n kamer op geheel andere wijzen dan waar het mee begonnen was.
Zondag. De vijfde dag na het feestje. De dag erop moest ik weer naar school, maar ik durfde daar echt niet meer heen. Ik was ronduit bang voor m’n klasgenoten en een voortzetting van de toestand bij het feestje.

Al die robots die ik zag op straat, waren dat mijn medemensen? En was er altijd al iets mis geweest met de mensheid, iets dat ik nooit eerder door had gehad? Wellicht was ik daar niet toe in staat geweest door mijn naïeve, eenzijdige blik op de wereld.
En ineens was daar weer die wazige sfeer. Maar nu voelde het anders, echter. Meer alsof ik op een andere golflengte binnen de realiteit zat. En deze keer was het geen angstige ervaring, maar een inzicht, of zelfs een openbaring: ik kon de realiteit veranderen met een gedachte.
Er was een tipje van een sluier opgelicht, maar hoe dat verder precies in zijn werk ging wist ik niet. Was het de beperking van de menselijke geest, een begrenzing waarbinnen wij leven?
robot znw. m. ‘kunstmens; mechanisme in de gedaante van een mens’, sedert de 20ste eeuw algemeen internationaal woord, dat teruggaat op het in 1920 door Karl Capek geschreven toneelstuk R.U.S. (Rossum’s Universal Robots), eig. ‘herendienstplichtige arbeider’ < tsjech. pools robota ‘herendiensť (vgl. osl. rabota ‘arbeid van een knecht’ van rabŭ ‘knecht’).