
Ze opent haar ogen. De zonnestralen koekeloeren reikhalzend door de kier tussen de gordijnen. Ze gooit het dekbed van zich af en springt uit bed. Zich uitrekkend loopt ze naar het raam. Eén ferme beweging en ze baadt in het licht, de andere laat ze nog even dicht. Verheugd neuriet ze de melodie van de dag. Het thema doet er niet zoveel toe, ze omarmt elke emotie met evenveel vrolijkheid. Zingend loopt ze de trap af. De geur van koffie komt haar denkbeeldig al tegemoet.
Hij opent zijn ogen. Regen klettert tegen het raam. Het duurt twee seconden voordat hij beseft dat hij wakker is. In de eerste voelde hij zich nog neutraal, maar het besef drong in de tweede al door; o nee, daar is het leven weer. Zuchtend sluit hij zijn ogen, wanhoop op zijn gezicht. Hij trekt het dekbed nog wat verder over zijn hoofd. Radeloos luistert hij naar zijn eigen stem. Steeds weer hetzelfde liedje, dat hem altijd verder in de put weet te krijgen. Ook deze dag zal donker zijn.
Ze zwiert door het huis en knuffelt even een kat. De andere twee slapen nog, maar binnen de kortste keren draaien ze allemaal om haar heen. Haar levendige energie is als een liefdevolle magneet. Haar minuten en uren zijn vervuld van luchtigheid. Het tikken van de klok is de vreugdevolle melodie van haar bestaan. Elk ogenblik zingt zijn hoogste lied.
De last van het leven valt hem zwaar. Nee, hij zit niet te wachten op de nieuwe dag, die net zo mistroostig zal zijn als de dagen sinds lang. Hoe lang, dat weet hij niet meer. Zijn minuten en uren worden aaneengeregen door somberheid. Het tikken van de klok hamert op de zinloosheid van zijn bestaan. Hij sleept zich voort, iedere stap is er eigenlijk al één te veel.
Ze fantaseert over de nieuwe dag, is opgewekt en blij. De koffie smaakt vandaag nog beter dan gisteren. Ze weet al wat ze zo aan gaat trekken. Uitgelaten rent ze de trap op. Haar huis is haar heiligdom, de wereld haar speeltuin. Ze leeft in het moment, alles voelt goed. In vrijheid vervoert ze haar leven, soepel meevarend op de golven van het bestaan.
Hij droomt over de eeuwige slaap, alsof dat de verlossing zal zijn. Hij kleedt zich niet aan, zelfs dat is hem al te veel. Zijn slaapkamer is zijn gevangenis, het leven zijn marteling. Hij leeft in het moment en elke is er een van treurigheid. Vanachter de tralies beschouwt hij zijn leven. Mooi weer speelt hij al lang niet meer.
Ook hij heeft mooie tijden gekend van intens gelukkig zijn en zij periodes met onverdraaglijk veel pijn. Maar vandaag is alles wat er lijkt te zijn.