
Mijmeringen
We zien het dit jaar gebeuren. Het lijkt van de ene op de andere dag te zijn. Wat normaal geleidelijk ontstaat. Na de winter komt de lente en in de zomer zal alles weer prachtig zijn. Maar nu, maanden eerder dan normaal, is bijna alles al in bloei. De eerste rozenknop is er al en zal weldra bloeien. Het gras is groener dan groen en staat vol met pinksterbloemen. Die hebben we nog niet eerder gehad. Wel paardenbloemen, maar lang niet zoveel als deze lente. Het kan niet op. Elke dag komen er meer bij. Zelfs tussen de tegels door, ongezien, komen ze razendsnel op. En dan de voortuin… Ongeëvenaard. Alles groeit dubbel en dwars. Bloemen, struiken en bomen die kort of lang geleden aan zijn komen waaien, samen met de zelf geplante bollen en planten. Ertussendoor verschillende grassoorten, alles in harmonie. Een grandioze samenwerking van existentie. De tuin leeft. Alsof het leven ervan afhangt. Of doet het dat ook?
Het lijkt ons iets te vertellen. Een verhaal van lang geleden misschien. Maar dan in een andere vorm. De aarde heeft dit eerder meegemaakt. Op diverse manieren zelfs. Maar dan spreken we over miljoenen jaren geleden. Ze is het echter niet vergeten. Het zit in het DNA van al dat leeft: vergankelijkheid. Er kunnen zoveel redenen voor zijn. En ach, dat de mens er nu achter zit, dat maakt helemaal niet uit. De feiten zijn er. Er staat iets te gebeuren. Maar de mens lijkt de enige te zijn die het niet aanvoelt, of doen we dat wel? Het kan de verklaring zijn voor alle waanzin en agressie die er momenteel heerst. Veelal voortgekomen uit angst dan en grotendeels onbewust. We voelen onze sterfelijkheid. Het is van voorbijgaande aard, ons leven op aarde. De eindigheid ligt op de loer. We moeten het haast wel voelen, dat kan niet anders. Maar het besef van de ernst ervan niet, want dat inzicht zou te confronterend zijn.

De natuur weet het wel. De grond waarop we lopen en de lucht die we inademen weten ervan. Zelfs de wolken fluisteren het elkaar toe. Maar de mens niet. Altijd afgeleid. Dat zijn wij. Zoals Herman van Veen al in 1979 zo mooi verwoordde in het nummer Opzij: we moeten rennen, springen, vliegen, duiken, vallen, opstaan en weer doorgaan. Zonder stil te staan. De intuïtie is verdwenen. Dat niveau van de natuur, weet je wel. Een groot sterven nadert. Of is het streven? Ironisch, hoe die twee woorden elkaar hier complementeren. Het zal snel blijken. Maar wij gaan gewoon door, alsof er niks aan de hand is. We zien het niet en willen het ook niet zien. Niet echt. Tot het niet meer kan, en dan… We gaan het zien. En dan geloven. Geloven… Dat doen we wel ja: we geloven het allemaal wel. Dat alles altijd blijft zoals het was. Geen vuiltje aan de lucht. Toch?
Feiten, feiten, feiten. Matters of fact. Dan is het pas waar. Zo zitten we nou eenmaal in elkaar. Hoop doet leven. Hoop op het onmogelijke ook? Als het maar hoop is. We hebben hoop. Een hoop hoop. Bergen hoop. Maar dat zal ons niet redden. Deze keer niet en eigenlijk nooit. Het zijn maar gedachten. Onze hoop bestaat puur uit gedachten. Het zit allemaal in ons hoofd. Het zijn geen feiten, geen matters of fact. Dat is… Áls we er al mee bezig zijn. De meesten trouwens niet. Die maken zich druk om hele andere dingen. Zoals diegenen die meer bezig zijn met overleven dan met leven. Of het andere uiterste, de groep voor wie weer hele andere zaken prioriteit hebben: meer bezit, meer aandacht, meer aanzien; meer, meer, meer. Voor mij, mij, mij. Dan is het goed. Sjah, dat moet wel goed zijn, want het voelt goed.
Is het een voorbode of het resultaat? En van wat precies?
Hoe dan ook, we zitten er middenin. Dit is de laatste opleving. Het laatste, sublieme schouwspel. In vol ornaat. Tot het uiterste gedreven en dan nu deze ongelofelijke opbloei van alles dat groeit en bloeit. De ‘sliep uit’ van de natuur. Eat your heart out, mensheid. Alsof de natuur ons dubbel en dwars wil laten zien wat we kwijt aan het raken zijn, wat we op aan het geven zijn. Of het nu welbewust is gegaan of ‘per abuis’ of iets ertussenin: het resultaat is er. Eén stap vooruit, twee stappen terug. Zo gaan wij te werk. Alsof het ons niet aangaat.
Een vooruitziende blik heeft de mens sowieso nooit gehad. We lopen altijd achter de feiten aan. Daarvan zijn er voorbeelden te over waar we nu door op de blaren zitten. Maar het doet er niet toe. Wij doen er niet toe. Er is geen verdriet. Niet vanuit de aarde en al haar pracht. Want dat zal allemaal herleven, uiteindelijk. Het zal opkrabbelen, zich hervinden en z’n weg weer terugvinden. Niet precies zoals het was, maar dat hoeft ook niet. Leven ís en zal er altijd zijn. Zijn is. Al Dat Is, is. Of het nu met of zonder ons is.

Zie ook dit