
Juni ’89
De weilanden met grazende koeien langs de snelweg zagen er surreëel uit, maar waren tegelijk een feest van herkenning. Het mistroostige weer gooide daar nog een schepje bovenop: ja, dit was Nederland. Het was mijn zesde verhuizing en ik was pas zeventien.
Ze had wel wat weg van de bekende zangeres van het prachtige nummer Only Love.
Aug. ’90 : op herhaling in de vijfde. Daar kwamen ook leerlingen bij vanuit de havo, Rik was er daar een van. Hij stond buiten bij de rokers en werd mijn roodharige makker. Hij blowde ook, maar minder frequent.

Op 1 januari ’91 kreeg ik m’n OV-kaart. Gratis reizen, onbeperkt, helemaal geweldig. Vanaf toen was het hek pas echt van de dam en ging ik overal en nergens heen. Naar vrienden uit Curaçao, naar nieuwe vrienden, naar vrienden van die vrienden, feestjes, festivals, het kon niet op. Ik spijbelde ook geregeld: naar A’dam of Scheveningen gaan was natuurlijk veel leuker dan school.

Het bordes van het stadhuis aan de Stadhuisbrug was in de jaren ’90 place to be voor alle vrije zielen in de stad. Die ongedwongen sfeer, wat een unieke gewaarwording was dat.
Zomer ’91.
Op een ochtend heel vroeg, het was nog donker, sloop ik stilletjes het huis uit.
De ruim twaalf kilometer legde ik in minder dan een half uur af: sommige gevoelens geven je vleugels. Hij had verteld dat hij bij de Mariaplaats sliep, waar ik aankwam toen het al licht begon te worden.
Ik was weggegaan in m’n Gapstar US Second van tweehonderd gulden, maar kwam twee weken later thuis in zijn rode katoenen broek van de kringloop. ‘En waar is je fiets?’
Ik ging op de stoep zitten en probeerde over te brengen in welke staat ik me bevond; het buitengewone, extatische gevoel, waarbij niets ertoe deed, behalve vrij zijn. ‘Kijk,’ zei ik, ‘ik zit hier nu en ik móet niks.’ Verbazing op zijn gezicht… ‘Ik hoef ook niet meer naar school, want ik ben VRIJ!’ Ik sprong op en hief theatraal m’n armen ten hemel: ‘En dat geldt ook voor jou, ook jij bent vrij!’
Het vrije gevoel begon op een droom te lijken die langzaam vervaagde. Wat ik had ervaren, had dat echt bestaan? Ook al was het gevoel niet vast te houden, ik zag het als een teken van iets in mij dat openstond voor méér. Iets dat op wilde staan en wilde LEVEN!

Het was alsof instinctief aangevoeld werd dat dat zwakke exemplaar vermeden moest worden. Zelfs de losers keken op me neer. Was dat waarheid of een zinsbegoocheling? Maar was dan niet ieder gevoel van ieder individu en de reflectie ervan in de buitenwereld slechts een illusie en verkeerde dan niet iederéén in zijn of haar eigen waanvoorstelling?