raar (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord; vergrotende trap: raarder, overtreffende trap: raarst)
1 vreemd, merkwaardig, ongewoon: een rare snuiter
2 onpasselijk, misselijk: ik voel me zo raar

‘Vandaag wil ik het met jullie hebben over het woord raar.’
De leerkracht kijkt de klas rond: ‘Wie van jullie weet er een ander woord voor raar?’
‘Gek!’ wordt er geroepen van achteruit de klas.
‘Stom‘, vindt een andere leerling. ‘Als iemand raar doet, dan vind ik dat stom, daarom.’
‘Vies!’ klinkt het ergens links achterin de klas. ‘Als ik iets raars eet, dan smaakt het vaak vies. Maar soms is het dan toch wel lekker’, zegt ze lachend.
‘Idioot,’ zegt een meisje in het midden van de klas, ‘want als u bijvoorbeeld uw rare pet op hebt, dan staat dat best wel idoot.’
De hele klas lacht.
‘Excentriek‘, zegt een verlegen meisje vooraan. ‘Als mijn moeder iets nieuws aantrekt en ik zeg dat het raar staat, dan zegt ze altijd: nee, het is niet raar, maar excentriek!’
‘Weet iemand anders nog iets?’
Het blijft even stil.
‘Oké. En wat nou als een van jullie je niet lekker voelt en je voelt je daar raar door? Hoe zou je dat dan noemen?’
‘Ziek!‘ wordt er uitgeroepen.
‘Anders‘, zegt een pienter jongetje dat bij het raam zit. ‘Ik bedoel, dan voel je je anders dan anders. Anders dan als je niet ziek bent.’
‘Heel goed. Iemand anders nog iets? Je bent ziek en je voelt je raar, hoe zou je dat dan noemen?’
‘Afwezig!’ Hetzelfde jongetje weer. ‘Als ik ziek ben dan voelt dat raar, afwezig, alsof ik mezelf niet meer ben.’
De onderwijzer knikt bevestigend: ‘Ja, dat heb ik zelf ook weleens als ik ziek ben.’ Een aantal leerlingen knikt mee. Ja, dat komt ze bekend voor.
De leraar pauzeert weer even.
‘En als je iets vindt in de natuur, iets raars en je weet niet wat het is, hoe zou je dat dan noemen?’
‘Vreemd!’ klinkt het vooraan.
‘Speciaal!’ roept iemand anders enthousiast.
‘Bijzonder?’ klinkt het aarzelend. ‘Als je niet weet wat het is, dan moet het wel bijzonder zijn, toch?’
‘Ik had laatst iets gezien, niet in de natuur, maar in de winkel en het was wel raar. Het was een plastic ding en ik wist niet wat het was. Toen zei m’n moeder dat je daar kaarsen mee kon slijpen, voor als ze niet in de houder passen. Ik vond dat wel apart. Dus ik zeg apart.’
‘En als iemand zich raar gedraagt, hoe kan je dat dan ook noemen?’
‘Ik vind dat dat dan opvalt,’ zegt iemand, ‘omdat het anders is dan je gewend bent. Opvallend dus.’
De leerlingen denken nog even na.
‘Zonderling‘, klinkt het vanuit de stilte.
‘Nee, wonderlijk, want dat klinkt veel positiever. Niet alles dat raar is, is negatief, toch? Nee, het kan zelfs ook juist origineel zijn, of uniek.’
De leraar is het daar roerend mee eens en vindt dat heel goed opgemerkt.
‘Nog iets interessants over het woord raar’, zegt hij ter afsluiting. ‘Ik heb gisteren even opgezocht waar het woord raar is ontstaan, in de geschiedenis van onze taal. Het komt van het Latijnse woord rarus en betekende toen zeldzaam of buitengewoon. Ook in het Frans was er het woord rare en dat werd voor het eerst gebruikt in 1393. Lang geleden hè? Het betekende toen ongewoon en is zo overgenomen door ons hier in Nederland.’
Enfin, het lesje over synoniemen en een vleugje etymologie zit er weer op.
‘Nou, zoals jullie hebben gehoord heeft het woord raar veel meer betekenissen dan alleen maar gek of anders.’ De klas beaamt dit. ‘En het huiswerk voor de volgende keer is dat jullie nog zo’n woord gaan bedenken dat meerdere betekenissen heeft.’