
Het begint al als ik nauwelijks wakker ben: ik kijk uit het raam en zie dat de achterburen weer ‘ns chips op het dak van hun schuur hebben gegooid. Voor de vogels… Hoe dom kunnen mensen zijn? Ik stoor me daar zo aan dat ik de luxaflex met een klap weer naar beneden laat vallen. Ik ben de deur nog niet uit, of het gaat weer verder: er staat een auto dubbel geparkeerd recht tegen ons stukje stoep. Ik probeer het te negeren, maar de gedachte blijft bij me tot twee straten verder. Ik ben de hoek nog niet om en er is weer iets anders dat me mateloos irriteert: twee zakken PMD die niet zijn meegenomen omdat er allerlei ongeoorloofde troep in zit. In de gauwigheid zie ik dat er een schoen en een oude po in zitten. Dat is geen verpakkingsmateriaal, schreeuw ik in m’n hoofd uit. Daar kan ik me zo boos om maken hè. Als je het doet, doe het dan goed. De volgende drie straten tot aan het station blijf ik me boos maken om die sukkelige lui. Wie zouden het zijn, vraag ik me af. Misschien kan ik een briefje bij ze in de bus doen ofzo. En niet zo’n aardige natuurlijk, ze mogen best weten hoe achterlijk ze wel niet zijn.

De metro komt eraan, weer geen zitplaats vrij. Verdomme, weer een half uur staan, opeengepakt als een kuddedier. Je zou denken dat ik daar nu wel aan gewend moet zijn, aangezien het meestal op alle drie mijn werkdagen zo is. Maar nee hoor, elke keer weer sta ik met een gezicht op onweer de minuten af te tellen tot we er zijn. Als ik eruit moet is ineens de weg waar ik doorheen moet afgezet. De hele straat ligt open, tot en met de stoep. Jongens, dit komt mij errug slecht uit. Ik moet een heel eind omlopen, terwijl ik juist vandaag m’n nette schoenen aan heb die net iets te strak zitten. Nou ja, het moet maar weer. Gedurende de rest van de route begin ik m’n tenen al te voelen, vooral de grote en die ernaast. Godskolere. En de dag moet eigenlijk nog beginnen.
09:00 uur. Netjes op tijd zit ik aan m’n bureau. Ik heb m’n schoenen even uitgedaan. Als ik al zeker vijftien minuten bezig ben, komt een van m’n collega’s eindelijk eens binnenrollen. Daar komt hij altijd mee weg ook. Ik kan hem wel schieten, maar ik houd me in. Ik verzin vandaag wel weer iets om ‘m te dwarsbomen, altijd leuk om iets te hebben om naar uit te kijken.
De ochtend verloopt verder zonder problemen. In de pauze sta ik in de rij bij de zelfbediening. Kolere, m’n favoriete sandwich ligt er niet. Dan maar het broodje met het slappe blaadje sla, in de hoop dat ik niet vergiftigd word. Ik wil eigenlijk ook een appel, maar de kleur staat me niet aan. Ik voel me ernstig benadeeld en loop pisnijdig weg. Een paar collega’s zitten aan de tafel naast mij en hebben me toch een lol. Bij de vijfde hardere lach dan ik kan verdragen sta ik op en loop weg. Ik eet wel op m’n werkplek.
M’n werk is saai en vervelend, ik zing de rest van de middag getergd uit. Ik kan niet wachten tot ik weer in de metro sta, NOT. Op weg naar de metro staat er een hele menigte zodanig in de weg dat ik niet door de deur van de hal heen kan. Het schijnt dat er iemand is neergestort en ter plekke wordt gereanimeerd. Dat ramptoerisme staat me danig in de weg: moet dat nú? Ik weet me er gelukkig doorheen te wurmen, maar mis nu wel de metro van achttien over. Ik denk aan hoe ik straks de hele avond plat op de bank zal liggen. Omdat ik niks anders te doen heb ga ik alle programma’s kijken waar ik me het meest aan erger. Ja, daar verheug ik me nu al op.